Nieuw
Landslakken
SLAKKEN HOUDEN VAN VOCHT VOORTPLANTING VOEDSEL TUINDERSVERDRIET ECOLOGIE MELDEN Heeft u een SLAK gezien? Meld deze op waarneming.nl of als u zelf geen account hebt op de site van de KNNV via deze link Dit artikel van Anna Kreffer verscheen eerder in de nieuwsbrief van januari van de KNNV afdeling Den Haag. Hier kunt u ook e eigen ervaring van Anna lezen en eventueel reageren op dit artikel.Slakken (Gastropoda) zijn weekdieren (Mollusca) en worden ook wel buikpotigen genoemd, ze hebben een sterke spier aan de onderkant van het lichaam. Slakken zijn de enige weekdieren die ook op land leven. De meeste slakken leven in zee of in zoet water. Er zijn landslakken met en zonder huisje, in Nederland ongeveer 150 soorten. Onlangs zijn er in Limburg twee nieuwe soorten gevonden die daar tussenin zitten: halfnaaktslakken, met een piepklein huisje achterop het lijf. Lees meer
HUISJESSLAKKEN
Er worden 13 “super” families onderscheiden, met ongeveer 95 soorten. De huisjes zijn rond, kegelvormig of langwerpig. Het onderscheid zit in de vorm van dat huisje, al dan niet met ribbeltjes, stekeltjes of zelfs haartjes en de hoogte en de breedte. Ook de mondopening, grootte en vorm is belangrijk bij de determinatie. Er zijn slakken die hun opening met een deurtje kunnen afsluiten, het operculum. De grootte van de huisjes, ook een onderscheid, varieert van 1,4 mm (het dwergpuntje – Punctum pygmaeum) tot 5,5 cm (de gebandeerde wijngaardslak – Helix lucorum).
De huisjes maken de slakken zelf aan en groeien mee met de slak, kleine beschadigingen worden gerepareerd. Bij gevaar trekken huisjesslakken zich helemaal in hun huisje terug. Als het in de zomer heel warm wordt kunnen huisjesslakken met een extra sterke slijmlaag hun huisje afsluiten en in zomerrust gaan. In de winter kunnen ze hetzelfde doen om de koude tijd door te komen. Veel slakken kruipen daarvoor ook in de bodem.NAAKTSLAKKEN
Hiervan worden 5 superfamilies onderscheiden, met minder soorten. Voor determinatie kijk je eerst naar de ademopening op het schild, het voorste deel op de rug van de naaktslak. Ligt die voor het midden dan is het een van de wegslakken, ligt het achter het midden, dan is het een van de andere soorten. Bij die andere soorten kijk je verder naar de kiel, dat is een verhoogde lijn over het midden van de rug (maar niet altijd goed te zien). Loopt de kiel van schild tot staartpunt is het een wormnaaktslak of een van de kielnaaktslakken. Is de kiel slechts op een deel van de rug aanwezig, zijn het aardslakken of akkerslakken. De lengte van het volwassen dier, uitgestrekt, is 25 mm bij de egel-wegslak (Arion intermedius) tot 20 cm bij de tijgerslak (Limax maximus).
Het lichaam van een slak bestaat voor een groot deel uit water. De slijmerige huid zorgt ervoor dat ze niet uitdrogen. Bij de mond zit een klier om slijm aan te maken voor de voortbeweging. Een slak kan zich daarmee, al glijdend, makkelijk verplaatsen. Kruipt een slak omhoog of omlaag, wordt er een ander soort slijm afgescheiden, voor meer grip. Het slijm bevat geuren, waardoor de slak een schuilplaats of voedselgebied makkelijk terug kan vinden en ook een andere slak om mee te paren. De vochthuishouding is van groot belang, slakken zijn erg gevoelig voor invloed van de omgeving: temperatuur, licht en zoutgehalte. Ze zijn dus vooral te vinden op plaatsen waar het vochtig is: verscholen in de vegetatie, onder afgevallen bladeren, onder of in dood hout, onder stenen, in spleten etc. De meeste soorten mijden de zon hoewel een aantal zich heeft aangepast aan een leven in een droge en hete omgeving. Veel soorten zijn alleen ’s nachts actief of komen tevoorschijn na regen.
Een slak heeft zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen en zijn hermafrodiet. Ze paren, soms met prachtige, bijzondere en langdurige rituelen en bevruchten dan elkaar met behulp van liefdespijlen.
De eitjes van slakken zijn enkele millimeters in doorsnede, meestal doorzichtig of wittig.
Slakken hebben een rasp-achtige tong, de radula, die bestaat uit vele duizenden kleine hoornachtige tandjes. Hiermee worden dunne laagjes weefsel van het voedsel geschraapt. De grootte, vorm en aantal tanden is aangepast aan het voedsel van de slak.
Landslakken eten vooral (afgestorven) planten en bladeren, maar er zijn er ook die aas, algen, dode insecten, paddenstoelen en schimmels eten. Het zijn belangrijke opruimers die ten onrechte alleen als schadelijk worden gezien. Sommige naaktslakken eten zelfs andere naaktslakken en slakkeneitjes.
Tuinders zijn vaak niet zo blij met slakken. De net opkomende sla of Dahliaas zijn erg gewild bij bepaalde soorten. Dit zijn vooral naaktslakken, maar ook een grote soort als de segrijnslak. De kleinere en mooi gekleurde tuinslakken doen niet zoveel kwaad. Slakken op weg naar de sla laten zich (eigen ervaring) niet tegenhouden door zand, eierschalen, koffiedik of koperdraad. Een bierval lokt slakken over honderden meters, helaas storten die zich niet allemaal in de val, met als gevolg nog extra slakken in de buurt. Het beste helpt het afdekken van opkomende planten met een glas of een halve plastic fles, totdat de planten wat groter en steviger zijn. Wegvangen van slakken in de avond is ook een goede methode. Leg een plank of groot blad van klis of rabarber neer, kijk er aan het begin van de avond onder en breng de vangst ver weg en laat vrij. Gebruik nooit gif of zout! Gif, ook de ecokorrels, bedreigen ook slakken die geen schade veroorzaken en juist nodig zijn in de kringloop. Dat gif trekt ook in de bodem, net als zout, en is schadelijk voor bodemorganismen. Wat ook helpt is een beetje een rommelige tuin, dan zijn er voldoende dode of oude planten die ook graag gegeten worden.
Slakken zijn oNmisbare opruimers van afgestorven planten en dieren. Ze worden graag gegeten door egels, mollen, kikkers, padden, vogels (denk aan de lijster smidse), kevers, duizendpoten, muizen. Slakken dragen soms ook parasieten met zich mee. Een heel bijzondere is de platworm Leucochloridium paradoxum. De barnsteenslak is de tussengastheer van deze worm. Als larve vestigt deze worm zich in de tentakels van de slak en trekt door pulsen vogels aan die de slak opeten. Daarna kan de worm zich verder ontwikkelen en poept de vogel de eitjes weer uit.
Eerder geplaatst:
Blaaskaakjes
HERKENNING LEVEN BLAASKOPVLIEGEN VOEDSEL Heeft u een gaasvlieg gezien? Meld deze op waarneming.nl of als u zelf geen account hebt op de site van de KNNV via deze link Dit artikel van Anna Kreffer verscheen eerder op Het insect van de maand van de KNNV, daar kunt u eventueel ook reageren. EIGEN ERVARING
Aan het werk in de tuin, laag bij de grond, zag ik een klein diertje door de vegetatie kruipen. Op en neer langs verschillende stengels kwam het steeds dichterbij. Daar koos het de punt van een blad om eens rustig te gaan zitten. Het is een van de blaaskaakjes, waarschijnlijk net uit de pop want een van de vleugels is nog kreukelig. Net als bijvoorbeeld libellen moet een vlieg na het uitkruipen uit de pop de vleugels oppompen en dan laten drogen om deze vliegklaar te maken. Het is een bijzonder vliegje, met bijzondere levenswijze. Lees meer
Blaaskaakjes (Myopa) zijn herkenbaar aan de opvallend grote, witte wangen. Verder zijn ze vooral bruin met rode en / of zwarte tekening, boven de wangen ronde bruine ogen, de korte antennen steken recht vooruit. Er zijn in Nederland 11 soorten, die moeilijk te onderscheiden zijn. De Myopa soorten zijn vroege lentesoorten, vaak te vinden bij bloeiende wilg, sleedoorn en meidoorn, de voedselplanten van hun gastheren. Blaaskaakjes horen bij de familie van blaaskopvliegen (Conopidae), waar ook andere mooie soorten bij horen, zoals de knuppeltjes (Physocephala) en kromlijven (Sicus).
Blaaskaakjes zijn parasitoïden, ze parasiteren op zandbijen en doden deze. Ze zitten vaak op een uitkijkpost, een blad of een takje om alles wat voorbijkomt goed te kunnen zien. Komt en een bij langs die geschikt zou kunnen zijn, dan wordt deze nagejaagd en in de vlucht botst ze er tegenaan. Tijdens deze botsing wordt een eitje afgezet, dit gebeurt in een oogwenk en is niet met het blote oog zichtbaar. Het vrouwtje blaaskaakje heeft hier een speciaal richeltje voor onder de buik, het klampje genaamd. Dat is een soort van grijp- en snijorgaan waarmee ze in de vlucht de achterlijfssegmenten van het bijtje uit elkaar duwt. Met een klein legboortje wordt dan snel een eitje afgezet in het achterlijf van de bij.
Er is nog weinig bekend over de gastheerrelatie van de verschillende blaaskaakjes. Het probleem is dat er vaak diverse soorten zandbijtjes vliegen en verschillende soorten blaaskaakjes. Als ze vliegen is het onderscheid tussen de soorten niet of nauwelijks te zien.
Als het gelukt is om een eitje in te brengen dan beïnvloedt de parasiet het gedrag van de bij. De larve eet de bij vanbinnen op, maar laat vitale delen nog ongemoeid. Tegen de tijd dat de larve vrijwel volgroeid is graaft het bijtje zich in de grond in zodat de parasiet beschermd is. Deze komt pas een jaar later uit haar pop tevoorschijn.
Alle blaaskopvliegen parasiteren op bijen, wespen of hommels. Alle leggen hun eitjes in de volwassen gastheren. Ze zijn er van klein tot groot, 3-20 mm. Blaaskopvliegen hebben gebogen of zeer buigzaam achterlijf voor het afzetten van eitjes. Ze zijn slank gebouwd, veel soorten (niet de blaaskaakjes) zijn opvallend geelzwart getekend en doen aan wespen denken. Wel handig als je op wespen parasiteert.
Er zijn 37 soorten Blaaskopvliegen. De meest algemene soorten zijn het Roestbruine Kromlijfje Sicus ferrugineus en het Gewone Knuppeltje Physocephala ruficeps.
De blaaskopvliegen drinken nectar. Ze hebben lange zuigtongen, ze kunnen hierdoor het dieper gelegen nectar in lipbloemigen en andere bloemen goed bereiken. De gastsoorten waarop ze parasiteren zijn ook bezoekers van dezelfde soorten bloemen en worden vaak in de buurt van deze bloemen gespot en belaagt.
De buxusmot (en -rups)
HERKENNING LEVEN INVASIEVE EXOOT? ECOLOGIE GEEN GIFTIGE BESTRIJDINGSMIDDELEN! Heeft u een buxusmot of buxusrups gezien? Maak een foto en meld deze op waarneming.nl of als u zelf geen account hebt op de site van de KNNV via deze link Dit artikel van Anna Kreffer verscheen eerder op Het insect van de maand van de KNNV, daar kunt u eventueel ook reageren. EIGEN ERVARING
We zijn in 2016 begonnen met nachtvlinderen. In het West Duinpark kwam er dat jaar een prachtige vlinder op het licht af. In de net nieuw aangeschafte boeken was deze niet te vinden, het bleek de buxusmot! Een jaar later kwam er een op mijn eigen balkon! Waarneming.nl laat zien dat in 2010 de eerste schaarse waarnemingen van deze vlinders in Zuid Holland worden gemeld en in 2013 wordt de eerste vlinder in Den Haag (Ypenburg) gezien. Daarna gaat het wel hard met de aantallen en nu worden ook de rupsen veel gezien. Lees meer
De buxusmot (Cydalima perspectalis ) is een vlindersoort uit de familie van de grasmotten (Crambidae). Ze is ongeveer 4 cm groot, heeft witte vleugels met een bruine rand, met daarin een wit vlekje, de kop is bruin. Er komen ook helemaal bruine exemplaren voor, ook daar is een wit vlekje aan de rand te zien. De rupsen maken 6 tot 7 stadia door voor ze gaan verpoppen, ze beginnen klein en geel, worden na elke vervelling wat groter en kleurrijker, er komt groen bij, bruine en zwarte strepen, stippen.
De oudste rupsen zijn felgroen met een zwarte kop, een patroon van zwarte stippen en zwarte en lichte lengtestrepen. Een volgroeide rups is ongeveer 4 cm groot en zit meestal verscholen binnen in de plant.
De rupsen van de vlinder hebben geen variatie op het menu, ze eten alleen buxus. De vlinder leeft maar kort, gemiddeld 8 dagen tot maximaal twee weken.
Het vrouwtje kan 100 eitjes per dag leggen, tot een maximum van 500-800! De eitjes worden netjes aan de onderkant van de buxusblaadjes afgezet.
Na uitkomst maken rupsen soms spinsels waar ze samen in zitten om zich te beschermen, deze kan je wel zien zitten in de struiken ook al zijn de rupsen in het begin nog heel klein.
Verpoppen doen ze ook in de struik. De eerste generatie begint daarmee in mei. De rupsen hangen aan de staart in de struik, in een tussen de bladeren gesponnen, wittig cocon. De pop is ongeveer 1,7 cm lang. De pophuid is doorzichtig, de kleuren van de rups en later de vlinder zie je door deze pophuid heen. Het pas gevormde popstadium is felgroen met donkere en lichtere strepen en vlekken. De oudere pop is crèmekleurig met bruin. Het uitkomen van de rupsen tot aan de popfase duurt twee tot drie weken.
De popfase daarna ongeveer twee weken. De buxusmot kan twee tot drie generaties in één jaar hebben. Afhankelijk van het weer zal de vlinder overwinteren als rups of als pop.
De buxusmot wordt vaak een invasieve exoot genoemd. Maar de soort is volkomen afhankelijk van de buxus, ze verspreiden zich over het land, alleen omdat de buxus overal te vinden is. Tot nu toe tasten ze geen andere (inheemse) soorten aan. Geen buxus, geen mot, de mens is helemaal zelf verantwoordelijk voor deze invasie. De buxus zelf is de invasieve exoot, onze inheemse flora en fauna heeft alleen maar hinder van deze modeplant. Buxus wordt kort gehouden, zodat er nooit bloemen of vruchten aankomen, waar andere insecten of vogels wat aan zouden kunnen hebben. Waar een buxus staat kan geen andere, voor onze natuur meer waardevolle plant staan.
Als een nieuwe soort zich vestigt in een nieuw gebied, duurt het even voor de al inheemse soorten er wat mee gaan doen. In de eerste jaren werden de rupsen en vlinders niet herkend. Dat is nu aan het veranderen, steeds meer soorten vogels ontdekken vooral de rups als eetbaar. Na verloop van tijd zullen naar alle waarschijnlijkheid ook andere “natuurlijke” vijanden de weg naar de soort weten te vinden.
Omdat buxus in vrijwel iedere tuin te vinden is, zal de mot vroeg of laat volgen. De buxus zal zich niet meer op zijn mooist kunnen tonen, dus mensen verzinnen wat om de rupsen weg te krijgen. Het makkelijkst en helaas meest toegepast is het gebruik van bestrijdingsmiddelen, die helaas altijd meer bestrijden dan de soort waarvoor het is bedoeld. Vogels die eindelijk geleerd hebben om de rupsen te eten, hebben er veel last van. Jonge vogeltjes die groot moeten worden met buxusmot rupsen hebben het zwaar en zullen waarschijnlijk sterven. Behalve de vlinders en rupsen, zijn er ook andere aantastingen van de buxus zoals schimmels, kijk dus altijd eerst goed wat er aan de hand is. Door droogte, te veel zon, te weinig voeding kan een buxus geel worden. Het gaat hier te ver om allerlei mogelijke middelen uitgebreid te noemen, die de buxus gezond en groen kunnen houden. Compost, rupsen met de hand vangen, feromoonvallen voor de vlinders, op internet is veel te vinden.
Omdat de plant geen meerwaarde voor onze eigen, zwaar onder druk staande biodiversiteit heeft, is mijn advies: vervangen door een andere inheemse en meer waardevolle plant. Gaat het alleen om een groene, onderhoudsvrije, op een plant lijkende structuur? Zoek eens op buxus en verf, een schilder heeft een groene spray uitgevonden die van de gele, dode buxus weer een groen sieraad maakt.
In de ban van de bij
Gaat het nou slecht of goed met de bijen? Kranten en tijdschriften berichten er tegenstrijdig over.
Vier feiten over honing- en wilde bijen. BIJEN FEIT 1: BIJENFEIT 2: BIJENFEIT 3: BIJENFEIT 4: Dit was een ingekorte versie van het dossier, verschenen in Mens en Natuur # 1 2017. Tekst Gemma Venhuizen
Het gaat slecht met de neushoorn, met de ijsbeer en met de pandabeer. Over het algemeen lijkt de aandacht die we schenken aan een bepaalde soort evenredig te zijn met de grootte van het desbetreffende dier. Lees meer
Bijen zijn belangrijk voor de bestuiving van onze gewassen Zouden de honingbijen en wilde bijen uitsterven, dan zou dat niet alleen betekenen dat er geen honing meer is. Nee, we zouden ook geen meloenen en kiwi’s meer hebben, om maar wat te noemen. Veel gewassen worden immers door bijen bestoven. Sommige mensen geloven dat de mensheid zelfs uitsterft als het gedaan is met de bij. Maar zo’n vaart loopt het niet, aldus Koos Biesmeijer, directeur van Naturalis Biodiversity Center, vorig jaar in een artikel in de Volkskrant: ‘Al onze granen en grassen worden door de wind bestoven, die hebben geen insecten nodig. Tarwe, gerst en hop zijn er dan nog. Ik zeg altijd: bier verdwijnt niet als bijen verdwijnen. Zonder bijen heb je nog steeds aardbeien, maar heel kleine. Veel gewassen en planten hebben een back-upsysteem; ze kunnen zichzelf bestuiven. Dat is beperkt, en je krijgt op den duur inteelt, maar dat kan nog best een tijd goed gaan.’ Wel ontstaat er schaarste, zegt Biesmeijer in datzelfde interview. ‘Als de bijen verdwijnen heeft dat effect op ongeveer driekwart van ons voedsel. Watermeloenen worden belachelijk duur, koffie wordt een stuk duurder, aardbeien ook, sinaasappels verliezen 20 procent aan opbrengst.’
Er zijn verschillen tussen honingbijen en wilde bijen Ook al spreken we over ‘de’ honingbij, in feite zijn er verschillende ondersoorten. Zo zijn er bijvoorbeeld de zwarte bij en de carnicabij. Honingbijen zijn ‘landbouwhuisdieren’, in de woorden van Koos Biesmeijer– alleen gehouden door imkers. Daarnaast komen in Nederland ook ruim 350 soorten wilde bijen voor: dit zijn echt andere soorten dan de honingbij. Waarin ze zich onderscheiden van de honingbij is hun leefwijze. In zijn boek ‘Gasten van bijenhotels’ schrijft IVN-lid Pieter van Breugel dat er van de 358 bijensoorten in Nederland 23 ‘sociale’ soorten voorkwamen: de honingbij en de hommelsoorten. De overige zijn solitaire bijen. Soms leven ze in kleine groepjes, soms helemaal alleen. Tot de wilde bijen behoren onder andere de gewone slobkousbij en de poldermaskerbij. De meeste soorten solitaire bijen maken nesten in de grond, andere gebruiken meestal gangen: bamboestengels, rietstengels…
Gif is een belangrijke boosdoener, maar niet de enige De achteruitgang van de bijen heeft te maken met een combinatie van factoren, vertelt lector bijengezondheid Arjen Strijkstra. Voor alle bestuivers geldt dat pesticiden nadelig zijn, maar bestrijdingsmiddelen zijn volgens hem maar een deel van het verhaal. Een andere reden voor de achteruitgang van de bijenstand is dat de landbouw grootschaliger wordt, met meer monoculturen en onkruidbestrijding. Tegelijkertijd verdwijnen veel planten en bloemen – bijvoorbeeld door verstedelijking. ‘De voedselsituatie is essentieel voor alle bijen. Voor solitaire bijen is daarnaast van groot belang dat er in de buurt van de drachtplanten ook de juiste nestgelegenheid aanwezig is. Ze hebben namelijk maar een kleine actieradius – een paar honderd meter. Hommels zijn wat dat betreft robuuster, en kunnen wel een kilometer vliegen. Je hebt dus als bij het juiste voedsel nodig in de juiste tijd van het jaar, en de juiste broedgelegenheid op de juiste afstand vliegen. Dat is nogal wat.’
We kunnen de bijen helpen Gelukkig zijn er voldoende methodes om de bijen te helpen: het inzaaien van bloemen, bijvoorbeeld. Strijkstra: ‘Als je zorgt voor bloemrijke bermen, dan verbeter je leefgebied en infrastructuur voor de bijen. Je zorgt voor verbindingswegen.’ Tegenwoordig kun je insectenhotels voor wilde bijen in vrijwel elk tuincentrum kopen. Maar de kwaliteit is niet altijd even goed. ‘Soms is het gewoon waardeloze rommel’, aldus Pieter van Breugel. ‘Er zijn kasten waar je 50 tot 100 euro voor neer moet tellen, maar waar je feitelijk niets aan hebt. De diameter van de riet- en bamboestengels is veel te groot – een doorsnede tussen de 2 en 8 millimeter is optimaal – of de stengels zijn aan twee kanten open en volledig hol van binnen. Terwijl het juist van belang is dat er maar één opening is. Mijn advies: begin op kleine schaal, met een nestblok van bijvoorbeeld eiken, en kijk wat werkt.’
Behangersbij
EIGEN ERVARING Wat een mooi verhaal! Wat een fijn idee dat Tilly de tijd neemt om het gedrag te volgen en wil delen. Verwondering en verbazing om onze natuur zo dichtbij, veel mensen kunnen hier een voorbeeld aan nemen. Ook op ons inventarisatie weekend op ATV Zonnegaarde zagen we diverse behangersbijtjes in actie. Bijna in tegenstelling met de mensenwereld: zijn bijtjes met behang in de weer dan zijn het vrouwen. HERKENNING In de eerst aangelegde broedcellen worden bevruchte eitjes gelegd, waaruit zich nieuwe vrouwtjes ontwikkelen. De cellen die vooraan zitten bevatten de onbevruchte eitjes die mannetjes opleveren. Zoals bij alle bijen komt een ei na enkele dagen uit en duurt het enkele weken voordat de larve is volgroeid. Deze zorgt er dan voor dat haar uitwerpselen en eventuele voedselresten tegen de wand van de cel komen te liggen. Ze zuivert haar darmen voordat ze een stevige cocon spint, die van binnen helemaal schoon is. Deze ovale cocon is roodbruin van kleur en zit ingebed in de laag uitwerpselen en de bladkoker. Pas in het voorjaar verpopt de larve, om in mei of juni als volwassen dier tevoorschijn te komen. De meeste behangersbijen kennen maar één generatie per jaar. Van enkele soorten behangersbijen, bijvoorbeeld de tuinbladsnijder, de grote bladsnijder en de gewone behangersbij wordt vermoed dat ze soms een tweede generatie kennen, afhankelijk van de weersomstandigheden. De mannetjes van behangersbijen zijn kleiner en verschijnen enige dagen eerder dan de vrouwtjes. Ze zijn er alleen voor de bevruchting, soms vindt de paring al plaats bij de nestgang waar het vrouwtje uit tevoorschijn komt, maar mannetjes zoeken ook naar paringskansen door ijverig te patrouilleren langs bloemen waar vrouwtjes te verwachten zijn. Voor hun energie drinken de mannen ook nectar. Zien ze iets van hun gading dan maken ze midden in hun vlucht een noodstop, ze kunnen prima stil blijven hangen in de lucht om beter te kunnen kijken. De mannen vergissen zich regelmatig, dan blijkt het een nectar drinkende andere man, een hommel, een honingbij of een vrouwtje van een andere behangersbijensoort te zijn. Maar betreft het een vrouwtje van de eigen soort, dan proberen ze met hun achterlijf meteen contact te maken. Vrijwel altijd worden ze afgewezen, maar ze blijven het weken volhouden. Ze hebben verder ook weinig te doen. Vrouwelijke behangersbijen hebben een goed ontwikkelde angel, waarmee enkele soorten venijnig kunnen steken. Heeft u behangersbij gezien? Maak een foto en meld deze op waarneming.nl of als u zelf geen account hebt op de site van de KNNV via deze link Dit artikel van Anna Kreffer verscheen eerder op Het insect van de maand van de KNNV, daar kunt u eventueel ook reageren.
Via Fien Aleman kreeg ik een leuke waarneming binnen van Tilly Deelen, wonend op de Laan van Eik en Duinen in Den Haag:
Sinds 3 weken weet ik dat ik een behangersbij heb op mijn balkon in een oude viooltjeszak, had er nog nooit van gehoord. Het is vast een grote klus want hij of zij komt om de 15 min met een stuk behang aanvliegen. Lees meer
Geen soort maar een groep, dus hier alleen algemene kenmerken.
In Nederland komen 15 soorten behangersbijen voor, de meeste zijn heel zeldzaam of aan een specifiek biotoop, hei, duin gebonden.
Behangersbijen (Megachile) zijn grote (9-18 mm), breedgebouwde bijen, de vrouwen hebben geen verzamelharen of korfjes aan de achterpoten zoals honingbijen of hommels, maar een buikschuier. De buikschuier heeft lange, oranje of rode beharing met zwarte haren aan het eind onder het achterlijf. Daarin verzamelen ze stuifmeel en transporteren dat naar hun nesten. De vleugels zijn bij bloembezoek dikwijls gespreid in V-vorm en ze houden daarbij vaak het achterlijf opvallend omhoog geknikt. De vrouwen knippen met de kaken stukjes uit bladeren om de nestgang te bekleden. Een bij die met een bladstukje tussen kaken en poten geklemd langsvliegt, is een vrouwtje behangersbij. Dit is ook te zien bij bijenhotels, waarin sommige behangersbijen hun nesten kunnen bouwen.
VLIEGTIJD
Behangersbijen zijn allemaal zomersoorten, de eerste vliegen vanaf half mei, de laatste vrouwtjes kunnen tot eind augustus voorkomen.
LEVEN
Behangersbijen danken hun naam aan de gewoonte van de vrouwtjes om hun nestcellen te ‘behangen’ met stukjes (bloem)blad. Deze stukjes knippen ze zelf met hun kaken uit de bladeren van allerlei planten. Een plant kan er al snel als een gatenkaas uit zien. Aan dit gedrag zijn behangersbijen direct te herkennen. Het knippen gaat razendsnel, soms is het met 10 seconden klaar. Het allerlaatste stukje trekt ze los tijdens het wegvliegen. Een complete nestgang bevat zo’n 100 stukjes blad. Ze vliegen tot ongeveer 100 meter voor de bladstukjes. Langwerpige stukjes zijn voor de gang, de ronde om de kamertjes af te sluiten. Is een kamertje goed dan legt ze daar een brij van stuifmeel van de schuier en nectar uit de krop neer legt een eitje en sluit het af, de deur van het oude kamertje is de achterwand van het volgende.
Nesten worden aangelegd onder boomschors, tussen stapelstenen, in spleten en tussen plantenwortels, geknaagd in zacht hout of het merg van plantenstengels.Turfmolm of zand blijken voor een aantal soorten eveneens goede substraten om nestgangen in te maken en ook aarde zoals het voorbeeld van Tilly Deelen laat zien. Ook oude vraatgangen van kevers, verlaten nesten van andere bijen en bijenhotels bieden mogelijkheden.
NAAM
De wetenschappelijke benaming Megachile betekent ‘grootlip’ en verwijst naar de forse kaken om bladstukjes te kunnen knippen. Vanwege het knippen van bladstukjes heten enkele soorten in Nederland ’bladsnijder’.
De blinde bij
VERSCHILLEN MET EEN HONINGBIJ LEVEN MISLEIDING NAAM Heeft u blinde bij gezien? Maak een foto en meld deze op waarneming.nl of als u zelf geen account hebt op de site van de KNNV via deze link Dit artikel van Anna Kreffer verscheen eerder op Het insect van de maand van de KNNV, daar kunt u eventueel ook reageren. De blinde bij (Eristalis tenax) is één van de 350 soorten zweefvliegen in Nederland. De naam is verwarrend want het is een vlieg en geen bij. De Blinde bij vliegt het hele jaar door en is een zeer algemene soort. Lengte: 14 – 16 mm, het achterlijf is breed, donkerbruin, glanzend met smalle gele dwarsstrepen en een variabele vlekkentekening, rugplaatje twee meestal met twee grote oranje vlekken. Het gezicht heeft een zwarte middenstreep, de antenneborstels zijn vrijwel kaal. De ogen hebben twee verticale haarlijnen. Lees meer
Bij zweefvliegen zijn vrouwen en mannen herkenbaar aan de ogen: bij mannen raken de ogen elkaar boven op de kop, bij vrouwen niet, om de vrouwen te ontdekken hebben ze grotere ogen nodig.
De blinde bij doet erg zijn best om op een honingbij te lijken. Vorm, kleur en grootte doen aan die soort denken. De volwassen blinde bijen bezoeken bloemen voor nectar, zoemt bij-achtig bij het vliegen en laat zelfs de achterpoten hangen, net als honingbijen. De achterscheen is bij de blinde bij verdikt en heeft lange haren, maar alleen bij de echte bijen kunnen daar ook de stuifmeelkorfjes te zien zijn. Een zweefvlieg heeft een paar vleugels, het twee paar heeft zich ontwikkeld als haltertjes die luchtstromingen en – trillingen waarnemen en die het vliegen en de wendbaarheid ondersteunen.
Als je even aandachtig kijkt zie je de verschillen met honingbijen. Allereerst de manier waarop ze vliegen: de blinde bij vliegt, net als andere zweefvliegen niet vloeiend. Ze staan regelmatig stil in de lucht. Als ze ergens landen en stilzitten valt een ander verschil op: de vleugels houden ze in een soort driehoekje boven hun lichaam, terwijl bijen die recht boven hun lijf vouwen.
Ook in de antennes zit verschil, bij bijen lang en met meer geleding, bij alle vliegen, net als bij de blinde bij kort. Bovendien kunnen (zweef)vliegen niet steken.
Alle vliegen en ook deze soort hebben een korte tong. Zij bezoeken bloemen waar de nectar en stuifmeel niet te diep zit zoals composieten en schermbloemen. Hierdoor zijn het ook goede bestuivers. De larven van de blinde bij leven in water. Vrouwen blinde bij overwinteren in holle bomen en andere ruimtes. In het voorjaar zetten ze tussen de 100 en 150 eitjes af op het wateroppervlak. De larven kunnen prima tegen vies en vuil of zuurstofloos water. Ze hebben een lange, uitschuifbare adembuis, waarmee ze boven het wateroppervlak adem halen. Ze worden vanwege de adembuis ook wel rattenstaartlarve genoemd. De larve leeft in de modder en eet rottend organisch materiaal, in het water opgeloste stoffen en plankton. De larve draagt zo bij aan de kringloop door verdere vertering van organische stoffen. Voor het verpoppen kruipen ze op het droge. Zweefvliegen kunnen als geen ander stilhangen in de lucht om alles in de gaten te houden. De mannen kunnen zo in hun territorium in de gaten houden wie er langskomt. Andere mannen worden verjaagd, vrouwen verleidt om te paren.
De blinde bij misleidt door zijn gelijkenis met echte bijen mogelijke predators (mimicry).
De blinde bij kan heel goed zien, het “blinde” kan zijn omdat deze soort niet kan steken of omdat er haren op de ogen staan, waardoor men eerder dacht dat het zicht niet sterk was.
De Grote Klokjesbij HERKENNING VOORKOMEN ECOLOGIE Heeft u een grote klokjesbij gezien? Meld deze op waarneming.nl of als u zelf geen account hebt op de site van de KNNV via deze link Dit artikel van Anna Kreffer verscheen eerder op Het insect van de maand van de KNNV, daar kunt u eventueel ook reageren. De duizendpoot EIGEN ERVARING HERKENNING VOORTPLANTING VOEDSEL Heeft u duizendpoot gezien? Maak een foto en meld deze op waarneming.nl of als u zelf geen account hebt op de site van de KNNV via deze link Dit artikel van Anna Kreffer verscheen eerder op Het insect van de maand van de KNNV, daar kunt u eventueel ook reageren. EIGEN ERVARING
Een enthousiaste jonge bijenkenner vertelde me dat mannetjes van de grote klokjesbij vaak overnachten in de bloemen van Campanula soorten. Om het bewijs te leveren liep hij in de avond de tuin in, naar een plant met klokjes en jawel in de eerste de beste bloem zat zo’n bij. In de avond sluiten de bloemen zich en de bij zit er veilig en beschermd. Dat laatste was te merken later in de week, er waren heftige regenbuien ’s nachts, de bij was wel wat nat geworden, maar kon zich door de ochtendzon lekker laten opdrogen en met een nieuwe dag beginnen. Lees meer
Ze vliegen tot eind augustus, deze maand dus nog kans om deze bijensoort te zien. Overdag de vrouwtjes die stuifmeel verzamelen en wie weet in de avond een overnachtende man. Vrouwtjes overnachten vaker in de nestgang waar ze overdag in bezig zijn.
De grote klokjesbij (Chelostoma rapunculi) behoort tot de familie behangersbijen, Megachilidae. Ze hebben een smal lijfje en zijn ongeveer 1 cm lang. De vrouwen hebben een geel-witte buikschuier, haren onderop het achterlijf waarmee zij stuifmeel vervoeren. Het stuifmeel vervoer is dus anders geregeld dan bij o.a. honingbijen die hiervoor aan de achterpoten extra haren hebben. Verder zijn de vrouwen niet zo behaard op de smalle witte haarbandjes op het achterlijf na. De mannen zijn vrij sterk geel-bruin behaard, zowel kop, borststuk als achterlijf. Mannen hebben een gekromd achterlijf en grijsgroene ogen. Beide hebben stevige, gebogen kaken.
LEVEN
Grote klokjesbijen vliegen van mei tot en met augustus. Ze verzamelen stuifmeel liefst van diverse klokjes, Campanula soorten en ook wel van kaasjeskruid, salie, slangenkruid, wilgenroosje e.a. De vrouwen verzamelen het stuifmeel in hun buikschuier. Nesten worden gebouwd in holle stengels, boorgangen van kevers, dood hout en ook in bijenhotels met riet, bamboe of geboorde houtblokken. Een ingang moet 4 tot 5 mm zijn. Een nest bestaat uit cellen die gescheiden zijn door wandjes van zand en leem. De afsluitende wand bestaat uit leem/zand vermengd met steentjes. Het materiaal wordt met wat nectar en speeksel aan elkaar geplakt. Met haar kaken brengt het vrouwtje het wand-materiaal en de steentjes naar het nest. Per cel wordt er stuifmeel aangevoerd en wordt één ei gelegd. De larve eet alle stuifmeel op en overwintert in een zelfgesponnen cocon als larve. In het volgende voorjaar verpopt de larve om begin mei als volwassen bij het leven te beginnen. Er is één generatie per jaar. De eerste eitjes die gelegd worden in een nest zijn bevrucht, dat worden later de vrouwtjes, de laatste eitjes zijn onbevrucht, daaruit komen de mannen. Na de laatste cel met een eitje is vaak een lege ruimte, zo kunnen bijvoorbeeld vogels geen larven eruit halen.
Zoals bij veel solitaire bijensoorten komen de mannen eerder uit dan de vrouwen en blijven dan hangen rond nestblokken en bloemen waar ze vrouwen kunnen verwachten. Mannen drinken als energiebron nectar van dezelfde bloemen als de vrouwen bezoeken.
Minder vrije natuur, met daarin steeds minder klokjes maken steden en dorpen met tuinen waarin nog wel klokjesbloemen staan een toevluchtsoord voor onze klokjesbijen. De foerageer afstand van de grote klokjesbij is niet zo groot, ongeveer 100 meter. Nestgelegenheid en bezochte bloemen moeten binnen die afstand te vinden zijn.
Parasitaire bijen van het geslacht Stelis, tubebijen en knotswespen zijn parasieten. Zij leggen hun eitjes in de cellen van de klokjesbij, de larven daarvan eten ofwel de voedselvoorraad van de oorspronkelijke bewoner of de larve zelf. Verder zijn er nog vliegen, bronswespen, sluipwespen, mijten, kevers die de larven of bijen als prooi zien.Er zijn vele bodemdieren waaronder de veelpotigen, daarom deze maand aandacht voor de duizendpoot. Geleedpotigen worden onderverdeeld in vier grote groepen, het aantal pootjes bepaald bij welke groep een dier hoort: met zes poten is het een insect, met acht een spin of spinachtige, met tien tot veertien pootjes ben je een kreeftachtige (zoals een pissebed) en met nog meer behoor je tot de veelpotigen. Duizend- en miljoenpoten vallen onder de veelpotigen (Myriapoda) Lees meer
Voor het vinden van een duizendpoot of miljoenpoot moet je laag op de grond kijken. Ze scharrelen tussen bodemstrooisel en ook wel in en onder wat verder vergaan en dus zachter hout. Vooral duizendpoten zijn heel snel en houden niet zo van licht, ze zullen gauw wegkruipen.
Duizendpoten (Chilopoda) zijn lange,afgeplatte dieren met een kop met antennen en monddelen en een lijf dat bestaat uit segmenten, het aantal segmenten is afhankelijk van de soort. Elk segment heeft een paar poten, daarin zijn ze te onderscheiden van miljoenpoten, die hebben aan elk segment twee paar poten. Het aantal poten is verschillend is per soort duizendpoot, maar geen enkele haalt de duizend, ook bij de miljoenpoten wordt dat aantal niet gehaald.
Duizendpoten zijn 5 tot 50 mm groot, hebben minstens 15 paar poten en bij meer poten altijd een oneven aantal. Het voorste paar poten zijn gifklauwen geworden, het achterste paar poten is verlengd en dient als antenne. Ze zijn vaak oranje of bruin gekleurd, soms ook wat lichter.
Mannetjes maken een webje met een spermapakketje ergens op de bodem, de vrouwtjes nemen deze op. Het vinden van het spermapakketje is een taak van de vrouwtjes. Bij een enkele soort probeert de man een vrouw attent te maken op zijn pakketje. Een aantal soorten zet alleen onbevruchte eitjes af, daaruit komen alleen maar vrouwtjes. De eitjes worden in groepjes (10-50) afgezet in de bodem of in hout. De ontwikkeling duurt een tot enkele maanden. Veel soorten kennen broedzorg, de moeders bewaken de eitjes en jongen, houden ze schoon van schimmels en behoeden ze voor uitdroging. De nimfen hebben altijd minder segmenten dan de volwassen dieren, Ze vervellen 5 tot 10 keer in 1,5 tot 3 jaar. Duizendpoten kunnen 4 tot 6 jaar worden.
Duizendpoten zijn jagers, ze jagen op alles wat geschikt is: niet te groot en zacht van structuur, wormen, slakken, pissebedden, insectenlarven en ook spinnen. Ook kannibalisme komt voor. Ze kunnen niet zo goed zien, ze hebben eenvoudige ogen en sommige soorten zijn blind. Ze vinden hun prooi met hun antennen. Met de gifklauwen
wordt een prooi verdoofd of gedood, waarna ze met de monddelen de prooi in stukjes bijten die opgegeten kunnen worden. Zelf worden ze gegeten door vogels, amfibieën, loopkevers en spinnen.
Voorkomen en ecologie
In de bodem leven de dieren vooral in worm- en oude wortelgangen. Ook al wat vergaan, zacht en nat hout is geschikt. Ze zijn gevoelig voor uitdroging en zijn actief in de nacht en bij vochtig weer. Bij droogte kruipen ze dieper de bodem in.
Ze zijn belangrijk in de voedselkringloop omdat ze plantenetende dieren in toom kunnen houden. Zelf zijn ze ook voedsel voor tal van diersoorten. De meesten soorten en ook aantallen zijn te vinden in wat oude, onverstoorde bossen in het oosten van het land. Maar ze komen natuurlijk hier ook voor, zoek in het strooisel of onder liggend hout.
Gaasvliegen
EIGEN ERVARING
Van de week zag ik zo’n prachtige gaasvlieg op de muur van tuinhuis, lekker aan het opwarmen in de zon. Het was de inspiratie om deze maand de gaasvliegen te kiezen. Meervoud want we hebben in Nederland zo’n 20 soorten die niet zo makkelijk van elkaar te onderscheiden zijn.
Lees meer
HERKENNING VOEDSEL VOORTPLANTING ECOLOGIE Heeft u een gaasvlieg gezien? Meld deze op waarneming.nl of als u zelf geen account hebt op de site van de KNNV via deze link Dit artikel van Anna Kreffer verscheen eerder op Het insect van de maand van de KNNV, daar kunt u eventueel ook reageren.
Gaasvliegen (Crysopidae), horen met bijvoorbeeld de mierenleeuwen bij de orde van Neuroptera of netvleugeligen. Gaasvliegen zijn tere dieren met twee paar, relatief grote, doorzichtige vleugels. De vleugels hebben een mooi patroon van aders, net gaas, vandaar de naam. In rust vouwen ze deze over het lijfje, maar vanwege de doorzichtigheid zie je het lichaam nog goed. Ze hebben grote, ronde, bolle ogen en lange antennen. Ze zijn smal gebouwd en vaak helder groen, soms ook meer bruin of gelig. Ze worden ongeveer 2 cm. Ze zijn vooral actief in de schemering en nacht, maar ook wel overdag aan te treffen. Ondanks de grote vleugels zijn het geen goede vliegers.
De volwassen gaasvliegen zijn omnivoor en eten zowel zachte prooien als ook nectar, stuifmeel en honingdauw. De larven jagen actief op prooien als larven, schild- en bladluizen en mijten. Een larve eet 300 tot 500 bladluizen gedurende de ontwikkeling. Ze hebben lange, gekromde en holle kaken, hiermee wordt de prooi gespietst en worden de lichaamssappen opgezogen. De larve maakt de prooi dus niet fijn en kauwt niet.
Gaasvliegen vinden elkaar door met het achterlijf trillingen te maken. Die geluiden zijn voor elke soort anders. Ook in geuren herkennen aanstaande partners elkaar.
De vrouwen leggen, soms honderden, witte eitjes op een dun steeltje, zo zijn ze moeilijker te bereiken voor een predator. Ze zoekt vaak luisrijke plekken op. De larve is langwerpig, groen tot bruinig, soms met vlekjes en hebben lange haren. Opvallend zijn de grote gebogen kaken. Ze doorlopen drie stadia voor de verpopping. De larven gebruiken de haren om zicht te camoufleren. Tussen de haren worden plantendeeltjes, leeggezogen prooidieren, afgeworpen huidjes en allerlei andere stofjes vastgehouden. De pop zit in een gesponnen, kogelrond wit balletje van ongeveer 5 mm doorsnee. In Nederland kunnen er meerdere generaties in een jaar zijn. Ze overwinteren als pop of als volwassen dier. De volwassen verkleuren naar bruin als het kouder wordt en de stofwisseling wordt vertraagd. Ze kruipen daarna tussen dorre bladeren, schorsspleten of in struikgewas. In de lente verkleuren ze weer naar groen.
Alle dieren die insecten eten lusten ook wel een gaasvlieg. Om zich te verdedigen kunnen ze een stinkende geur afgeven. Omdat ze nachtactief zijn en ook vleermuizen kunnen ontmoeten hebben ze een gehoororgaan ontwikkeld. Dit bevindt zich bij de basis van de voorvleugels. Als er gevaar dreigt houdt de gaasvlieg de vleugels tegen elkaar en zal uit de lucht vallen. De larve die graag luizen eet en daarbij aangevallen wordt door een luizen-beschermende mier, kan die mier tijdelijk uitschakelen. Een afscheiding uit klieren kan de larve overbrengen op de kop en antennen van de mier, die daarna de aanval meteen staakt.
Gallen
GALLEN GALVORMING VOORDELEN VAN GALLEN VOOR DE BEWONER INWONING Heeft u een gal gezien? Meld deze op waarneming.nl of als u zelf geen account hebt op de site van de KNNV via deze link Dit artikel van Anna Kreffer verscheen eerder op Het insect van de maand van de KNNV, daar kunt u eventueel ook reageren. GALLEN ZOEKEN EN MELDEN
Juist in deze tijd van het jaar, als de dieren zelf meest in winterrust zijn, is het zoeken naar gallen een leuk tijdverdrijf. Tot en met 2022 worden zoveel mogelijk waarnemingen van plantengallen verzameld, met als doel het maken van een Plantengallen-Atlas.
Iedereen mag meedoen, want als je de plantengal en de waardplant op de foto hebt, zijn bijna alle soorten goed te herkennen. Op waarneming.nl is een makkelijke gallenzoeker: typ de waardplant in en je krijgt een lijst met mogelijke gallen. Lees meer
Gallen zijn abnormale vergroeiingen van een organisme, veroorzaakt als reactie op de aanwezigheid van een ander organisme. Als dat eerste organisme een plant is spreken we van plantengallen. Plantengallen kunnen op alle delen van een plant voorkomen: wortel, stengel, blad, bloem of vrucht. Ze zijn te zien als knobbels, verdikkingen, omgerolde bladranden, bolletjes, dikke blad- of bloemknoppen en vreemde vruchten.
Gallen worden veroorzaakt door een keur van organismen: aaltjes, bacteriën, schimmels, insecten als luizen, mijten, muggen, gal- en bladwespen. Veel gallen worden veroorzaakt door muggen, op eik zijn het vaak galwespen en op wilg weer meer bladwespen.
Galmuggen: larven van galmuggen zuigen plantensap voor eiwitten. De deels afgebroken eiwitten komen terug in de plant en zetten zo aan tot galvorming.
Gal- en (sommige) bladwespen: bij het leggen van een eitje wordt een stof afgescheiden die de plant aanzet tot galvorming. De larve van de galwesp scheidt ook stoffen af die tot galvorming leiden.
Luizen: de moederluis (fundatrix) kan tot galvorming aanzetten
Galmijten: volwassen dieren brengen een groeistimulerende stof in de plant, die reageert met aanmaken van een gal met haren bekleed. Het plantenweefsel wordt zachter en makkelijker te doorboren door de mijten.
Er zijn verschillende mogelijkheden voor de voordelen die gallen bieden. Zo kan het binnenin een gal veilig zijn door de stevigheid van het omhulsel en of zijn weersinvloeden minder van invloed. Het galweefsel kan voedzamer zijn of door de structuur beter op te nemen door de larven.
Niet alleen de makers en hun nageslacht bewonen de gallen. Er zijn tal van insecten die ook wel zo’n stevig huisje willen voor hun kroost. Zij leggen hun eitjes erbij, maar doen de oorspronkelijke bewoner geen kwaad. Ze worden inquilinen genoemd. Er zijn ook andere die de oorspronkelijke bewoners wel doden, de parasitoïden hebben “gastheer” nodig als voedsel.
Halsbandparkiet verovert België en Nederland
De halsbandparkiet (Psittacula krameri) is een exotische edelparkiet afkomstig uit India (Himalayagebergte) en uit tropisch Afrika (boven de evenaar).
De ruim 40 cm grote vogel is vooral groen met een blauwgroene staart en rode bek. De mannetjes zijn pas na ongeveer drie jaar goed van de vrouwtjes (poppen) te onderscheiden door hun opvallende halsband die ze pas dan krijgen. Lees meer
De halsbandparkiet is, zoals vele soorten parkieten, naar Europa gehaald als volièrevogel. Echter, zijn er in de loop der jaren vele vogels uit hun kooien ontsnapt en deze hebben zich weten aan te passen aan de omgeving en het klimaat waardoor ze hele kolonies hebben kunnen vormen. Zo heeft in 1974 de toenmalige directeur van de Meli-zoo te Brussel er een vijftigtal vrijgelaten om de hoofdstad wat meer kleur te geven. Het was echter een soort halsbandparkiet afkomstig uit het Indische Himalayagebergte waardoor ze zich zonder al te veel problemen wisten aan te passen aan onze Nederlandse of Belgische winters. In tien jaar tijd wisten deze vogels zich te vermenigvuldigen tot 250 stuks en na bijna veertig jaar zijn het er ondertussen ruim 10.000 stuks geworden die zich in en rond Brussel hebben genesteld. In België zijn de kolonies met halsbandparkieten momenteel nog voornamelijk in en rond het Brusselse terug te vinden, alhoewel er ook al gespot werden in andere provincies. In Nederland zitten er in het wild eveneens al ruim 10.000 van deze edelparkieten. Daarvan is ruim de helft terug te vinden in en om Den Haag. Een andere grote kolonie van ruim 3000 vogels weet zich te handhaven rond Amsterdam. Halsbandparkieten in het wild verblijven bij voorkeur in stadstuinen- en parken nabij grote steden zoals Amsterdam en Brussel. Buiten de steden tref je ze aan in boomgaarden, loofbossen, tuinen en in de stadskernen. Meestal tref je ze dan aan in kleine groepjes van tien tot vijftien vogels. ’s Avonds trekken ze echter in grote groepen van honderden tot duizenden stuks naar een gemeenschappelijke slaapplaats. Ze kiezen als slaapplaats vaak lindes, Italiaanse populieren, kastanjes of wilgen. Vanaf hun derde levensjaar zijn ze geslachtsrijp en zoeken ze een partner voor het leven. Halsbandparkieten zijn holenbroeders en gebruiken daarvoor oude nesten van spechten of maken zelf een nesthol. Vaak zitten er zelfs meerdere nestholen in eenzelfde boom waardoor ze met meerdere paren dicht op elkaar broeden. Het voordeel daarvan is dat ze elkaar kunnen helpen als hun nest door roofdieren wordt aangevallen. Halsbandparkieten eten een beetje van alles met een voorkeur voor zaden, fruit, bloemen, granen en allerlei vogelvoer met een voorkeur voor pindanoten. De opmars van de vogels buiten de steden is beperkt, daar ze het op het platteland veel te moeilijk hebben om in de winter aan voldoende voeder te geraken. Over de gevolgen van de groeiende populatie aan halsbandparkieten is er al veel gespeculeerd. De grootste slachtoffers zouden de inheemse holenbroeders zijn zoals (groene) spechten en boomklevers. Vooral deze laatste zou het gebied, waar de halsbandparkieten nestelen, verlaten. De halsbandparkieten leggen eind februari – begin maart reeds hun eerste eieren en als de boomklevertjes gaan nestelen in maart, dan treffen ze meestal reeds door halsbandparkieten bewoonde nesten aan. De kans bestaat dat de uitheemse halsbandparkiet de komende jaren steeds verder zal uitbreiden en het de talrijkste holenbroeder van ons land zal worden. Aangezien er voldoende voedsel en ook nog voldoende nestgelegenheden zijn, zal de populatie de komende jaren nog verschillende malen verdubbelen tot ruim 40.000 exemplaren en zullen ze zich ook naar andere provinciehoofdsteden en grote steden verspreiden. De populatie aan boomklevers zou hierdoor een tien procent kunnen dalen. Dit artikel verscheen eerder in De Schenck
Het zijn vogels die houden van een vaste verblijfplaats. Hun nestelruimte zullen ze dan ook zoeken op een haalbare vliegafstand t.o.v. hun gemeenschappelijke slaapplaats.
Insecten, hitte en water
WATER IN INSECTEN WARM WEER WATER AANBIEDEN OVERWINTEREN Heb je over dit onderwerp iets gezien of meegemaakt?EIGEN ERVARING
Mijn inspiratie voor dit stukje ontstaat tijdens de hittegolf van een maand geleden en een oproep om dieren water en schaduw aan te bieden op die warme dagen. Hoe doen insecten het tijdens een hittegolf? Hoe warmer hoe actiever is het bij die kleine dieren, maar kan te warm ook? En hoe zit het met behoefte aan water of vocht? Lees meer
Tijd om dat eens uit te zoeken. Apart dat de meeste artikelen die je over insecten vindt als onderwerp overlast en mogelijkheden ter bestrijding hebben. Tja, sommige soorten geven overlast, maar verdienen ze geen andere benadering nu het ze niet zo goed meer gaat?
Insecten hebben geen bloedsomloop, maar wel een soort vocht dat wordt rondgepompt in het lichaam, tot in de uiteinden van de poten en de antennen. Dit vocht heet hemolymfe en bestaat voor 90% uit water met verder opgeloste stoffen als organische en anorganische verbindingen, lipiden, suikers, glycerol, aminozuren en hormonen. Insecten hebben wel een soort hart dat zorgt voor de circulatie van dat vocht. Organen worden omringd door de hemolymfe, waardoor uitwisseling van stoffen mogelijk wordt.
In hun lijfje zit dan wel veel water, echt drinken zie je insecten zelden, ze hebben ook niet zoveel vocht nodig. Een beetje dauw, nectar of een regendruppel zijn al voldoende.
De waterbehoefte van insecten is per soort verschillend. Insecten die aan planten zuigen of deze eten nemen vocht op uit de plant. Vleeseters onder de insecten moeten wel drinken. Bij hitte en daarmee gepaard gaande droogte, het moment dat planten verwelken, komen ook herbivore insecten in de problemen. Voor een deel kunnen insecten ook uit de lucht vocht opnemen, maar als ook de lucht te droog is, dreigt verschrompeling en zullen ze wegkruipen en wachten op betere tijden. Dat moet niet te lang duren. Voor insecten die nectar nodig hebben is het ook belangrijk dat planten voldoende vocht kunnen opnemen om nectar te blijven aanmaken.
Honingbijen hebben water nodig om de temperatuur in de korf te regelen en om de honing de juiste dikte te geven. Sociale wespen, zoals de limonade- of papierwespen hebben water nodig de nesten te bouwen, ze knagen aan hout en planten en mengen die vezels met water tot een papier-achtige massa. En ook zij gebruiken water om de temperatuur in het nest te regelen. Solitaire bijen en – wespen hebben water nodig om hun nestjes af te werken. Zand, leem, aarde het wordt allemaal gemengd met water wat ze ergens moeten verzamelen.
Een vijver met bladeren, kroos of een plankje waar insecten op kunnen gaan zitten is mooi. Zonder tuin of met weinig ruimte is een “vogel”badje met een steen of wat schelpen een optie. Ergens las ik de tip om knikkers in een bakje te leggen, een vrolijke oplossing.
In de winter wordt bij vorstverwachting zout gestrooid, dat verlaagd het vriespunt, zo blijven wegen begaanbaar. Datzelfde kunstje kunnen insecten toepassen. Bij de naderende winter scheiden ze water af, hun hemolymfe wordt ingedikt. Door de hogere concentratie van opgeloste stoffen komt het vriespunt lager te liggen. Een insect dat in normale omstandigheden bijvoorbeeld bij -5 zou bevriezen, kan daardoor een temperatuur van -15 of -20 aan. Insecten van het hoge noorden kunnen zelfs temperaturen tot -40 of lager verdragen. Onze insecten kunnen strenge winters prima aan. Hebben we een kwakkel voorjaar dan ligt er gevaar op de loer. Is het een tijdje warm, dan ontwaken ze uit de overwintering. Ze brengen het zoutgehalte in de hemolymfe weer op een normaal niveau door water te drinken. Hun vriespunt komt daardoor weer hoger te liggen. Als het daarna weer een tijdje gaat vriezen kan dat dodelijk zijn.
Water voor de voortplanting
Hierboven ging het vooral om volwassen insecten. Het doel van volwassen insecten is voortplanting en voor een heel aantal is water essentieel. Larven en nimfen van libellen, zweefvliegen, kevers, ze leven allemaal in het water. Als het lange tijd niet regent en een hittegolf nog extra water laat verdampen, vallen kleine watertjes droog, dan zijn deze soorten kansloos.
Dit artikel van Anna Kreffer verscheen eerder op Het insect van de maand van de KNNV, daar kunt u eventueel ook reageren.
De Kruisspin
Anna Kreffer:
“Bijgaand weer een “insect van de maand” wat weer geen insect is want een lijfje met twee delen in plaats van drie en geen zes maar acht poten.
Toch deze soort want ik hoop ze komende tijd veel te zien.”
EIGEN ERVARING ZINTUIGEN VAN EEN (KRUIS)SPIN LEEFWIJZE VOORTPLANTING VOEDSEL WEB VOORKOMEN ECOLOGIE BESCHERMING Heeft u kruisspin gezien? Maak een foto en meld deze op waarneming.nl of als u zelf geen account hebt op de site van de KNNV via deze link Dit artikel van Anna Kreffer verscheen eerder op Het insect van de maand van de KNNV, daar kunt u eventueel ook reageren.
Mijn meest bijzondere waarneming was toch wel dat een vrouwtje kruisspin mijn fietstas had uitgekozen als mooie plek voor een ei-cocon. Lees meer
HERKENNING
De kruisspin (Araneus diadematus) behoort tot de familie van wielwebspinnen.
Zoals alle spinnen hebben ze een achterlijf en een kopborststuk met vier paar poten. De kleur is variabel: gelig, roodachtig, donkerbruin of bijna zwart. De rug van het achterlijf heeft een wit vlekkenpatroon van stippen en strepen in de vorm van een kruis, soms is dit kruis niet zo goed te zien. Aan de zijkanten is vaak ook een golvende lijn te zien. Het achterlichaam heeft een driehoekige vorm. De poten zijn harig en bruin met afwisselende lichte banden.
Een vrouwelijke kruisspin kan 12 tot 17 mm groot worden, zonder poten gemeten, mannen blijven kleiner, 5 tot 10 mm.
De vrouwen weven in de herfst grote ronde (wiel)webben waar ze vaak in het midden te zien zijn. Ze vallen dan goed op.
De poten hebben een stekelige beharing, daarmee voelt de spin. De poten bestaan net als bij andere spinnen uit zeven segmenten en eindigen in kleine klauwtjes waarmee de spin zich aan de ondergrond hecht. Het voorste paar poten is het langst en wordt gebruikt om de omgeving af te tasten.
Aan de voorkant heeft de spin twee paar kaken. De bovenkaken eindigen spits, hier loopt een gifkanaal doorheen, de gifklieren liggen in het kopborststuk. De onderkaken hebben brede kauwplaten en palpen, tastzintuigen, vergelijkbaar met de antennen van insecten.
Aan de bovenkant liggen acht puntogen waarmee de spin kan zien. De ogen bestaan uit een enkele structuur met ieder een eigen lens.
Aan de achterkant bevinden zich zes spintepels en twee ademhalingsgaten.
In de herfst maken de vrouwen op een beschutte plaats een witgeel cocon van ongeveer 4 cm, met daarin 300 tot 800 eitjes. Het vrouwtje bewaakt het cocon tot haar dood. De eitjes komen in het voorjaar daarop uit. Spinnen hebben een onvolledige gedaante verwisseling, kleine spinnen zien er al uit als spin.
De kleine kruisspinnen zijn geel met zwart, ze leven de eerste 7 tot 10 dagen van de dooier. Ze spinnen met draden een warrig nest en leven de eerste tijd nog samen. Zo’n prachtig geelzwart glimmend bolletje, dat, als je het aanraakt, uit vele over de draden rennende mini-spinnen bestaat en even later weer samenklonteren.
Na enkele dagen klimmen ze omhoog en laten ze uit hun achterlijf een lange draad de lucht in zweven. Deze draad wordt door de wind opgepakt en neemt de jonge spin mee de lucht in, zo raken ze verspreid.
Jonge spinnen maken een web dat al direct lijkt op dat van volwassen exemplaren, maar in het begin is het nog veel kleiner. Ze vervellen een aantal keer. Na het vervellen zijn ze nog zacht en kunnen een beetje groeien. In deze fase zijn ze extra kwetsbaar, ze verstoppen zich tot ze weer zijn uitgehard. Pas in het volgend jaar worden ze volwassen. De cyclus duurt dus twee jaar.
In de zomer van het tweede jaar worden ze volwassen, vooral de vrouwen groeien dan zeer snel. Die vrouwen maken in de herfst hele grote webben, soms wel een halve meter doorsnee en blijven in het midden wachten. Ze maken webben op beschutte plaatsen wat hoger in de vegetatie. De volwassen mannen hebben nog maar een taak en dat is het bevruchten van een vrouw. Het achterlijf van de mannen blijft kleiner dan bij de vrouwen, de poten worden juist langer en de palpen groter.
De volwassen spinnen sterven bij de eerste nachtvorsten, een heel enkele komt nog wel eens een winter door op een beschut plekje.
De voortplantingsorganen van zowel de mannelijke als vrouwelijk spin bevinden zich voor de spintepels. De man heeft knotsvormige palpen, met aan het eind de bulbus, die dient als spermaopslagplaats en past als een sleutel in een slot, in de geslachtsopening van een bijbehorend vrouwtje. De man brengt sperma aan op een webje en zuigt dat op in zijn bulbus. Het sperma is daar niet erg lang houdbaar. Hij moet het dus niet te vroeg doen maar kan ook niet wachten tot hij ‘mag’. Eenmaal bij een vrouw, neemt hij soms een lekker hapje mee om haar gunstig te stemmen. Bij haar web aangekomen laat hij het ook op een bepaalde manier trillen. Dit doet hij door een draad te spinnen vanaf zijn plek naar het web van de uitverkoren vrouw. Als zij hem accepteert kan hij haar bevruchten. De vrouw heeft een speciaal kamertje om het sperma op te slaan. Als ze eenmaal eitjes draagt, zwelt haar achterlijf op. De vorm van de palpen van de man is een van de belangrijkste kenmerken bij de determinatie van spinnen.
Met de webben worden vooral vliegende insecten gevangen. Die raken verstrikt in de draden, door de beweging wordt de spin gewaarschuwd. Die verzekert de prooi door het met extra draden in te spinnen. De spin bijt de prooi meest direct achter de kop waar de meeste zenuwen lopen, die daardoor verlamd. Er worden ook verteringssappen in de prooi gebracht die de inhoud vloeibaar maakt en voorverteerd. De spin kan alleen vloeistof opnemen en zuigt de prooi later leeg.
Wielwebspinnen en dus ook de kruisspin maken min of meer ronde webben. De kruisspin begint het web met de buitenste ophangdraden. Eerst een horizontale, daarna twee ongeveer verticale en vaak nog een vierde horizontale om een rechthoek te maken. Dan worden vanuit de basis draden aangebracht naar het middelpunt, zoals spaken van een wiel. Die eerste draden zijn niet kleverig. Vanuit het centrum worden spiraalsgewijs de dwarsverbindingen gesponnen. Op deze vangdraden brengt de spin minuscule kleverige druppeltjes aan. Op mistige ochtenden zijn deze druppels goed te zien. De substantie die de zijden draden vormt, stolt zodra deze uit de spintepels is gespoten en wordt sterk en rekbaar als de spin er aan trekt. Als het web stuk gaat dan eet de spin een groot deel weer op, dat spaart energie. De spin laat de belangrijke constructiedraden zitten en kan later snel weer een nieuw web bouwen.
Kruisspinnen komen overal voor, te vinden meestal laag in de vegetatie en onderste takken van bomen, op beschutte plaatsen, ook in tuinen.
Kruisspinnen eten vooral vliegende insecten en dragen daarmee bij aan het evenwicht tussen de soorten. Zelf worden ze gegeten door vogels en belaagd door parasitaire wespen en ook mieren.
Gevangen prooien worden nog wel eens door bijvoorbeeld wespen geroofd. Dat heb ik meerdere keren gezien, de spin laat dit gebeuren en wacht af tot wesp er met de buit vandoor is.
Laat insecten zoveel mogelijk met rust en bestrijd deze niet.
De grootste vijand voor de spinnen is het klimaat.
Tegen hitte, droogte en veel regen zijn spinnen niet goed bestand en ook voor hun voedsel zijn die omstandigheden niet best.
De luis HERKENNING LEVENSCYCLUS VOEDSEL ECOLOGIE BESTRIJDING Heeft u luizen gezien? Maak een foto en meld deze op waarneming.nl of als u zelf geen account hebt op de site van de KNNV via deze link Dit artikel van Anna Kreffer verscheen eerder op Het insect van de maand van de KNNV, daar kunt u eventueel ook reageren. EIGEN ERVARING
Als tuinliefhebber had ik met de paplepel meegekregen dat luizen zo ongeveer onze ergste vijanden in de tuin zijn, maar ik dacht dat dat wel meeviel. Tot ik tuinbonen ging kweken. Na voorspoedig opgroeien kwamen de zwarte luizen op de topjes zitten en wat ging het daarna hard. Eigenlijk wel bijzonder dat luizen zich onder goede omstandigheden zo snel vermeerderen. Na van alles te hebben geprobeerd om ervan af te komen, leef ik er nu mee samen. Als je wat beter kijkt zie heel veel andere dieren in de buurt, een mini-dierentuin. Lees meer
Luizen behoren met wantsen en cicaden tot de hemiptera, snavelinsecten. Deze hebben alle een steeksnuit waarmee ze plantensappen of andere beestjes kunnen zuigen. Hier gaat het verder over plantenluizen en nader bepaald de bladluizen. Daarvan zijn in Nederland ruim 400 soorten. Het zijn kleine dieren van 1 tot 5 mm. Ze kunnen vleugels hebben maar zijn heel vaak vleugelloos en het zijn bijna altijd vrouwtjes. Ze komen voor in allerlei kleuren, groen, wit, zwart, geel, rood en paars, egaal of met stipjes. Ze hebben een zacht, peervormig lijfje, lange antennen en op het achterlijf twee buisvormige organen, waaruit een vloeistof, honingdauw, kan worden afgescheiden.
Zo goed als alle soorten leven op planten en veel soorten hebben twee soorten waardplanten, een waar ze overwinteren, vaak een houtig gewas en een lekker sappige voor de andere seizoenen. Ze hebben een bijzondere levenscyclus. De bladluizen overwinteren als ei. Daar komen vrouwtjes uit die levendbarend zijn. Deze kunnen zowel gevleugelde als ongevleugelde luisjes voortbrengen. Als de omstandigheden niet zo gunstig zijn, dan zijn ze met vleugels. Gevleugelde vrouwtjes kunnen uitvliegen op zoek naar een geschikte waardplant en daar weer levendbarende generaties voortbrengen. Dat kunnen wel 15 tot 20 generaties zijn! De jonge luisjes zijn binnen de kortste keren zelf volwassen en gaan dan ook weer luizen baren. In de herfst ontstaan gevleugelde vrouwtjes die naar de winterwaardplant vertrekken en daar een mannelijke en een vrouwelijke generatie baren. Deze vrouwen hebben geen vleugels, de mannen soms wel. De vrouwtjes paren en leggen eitjes die zullen overwinteren.
Bladluizen voeden zich met het sap van planten. Omdat jonge delen van een plant zachter zijn en meer sapstroom hebben zitten ze vaak op de toppen, ook vaak aan de onderkant van bladeren. Ze prikken met hun snuit in de planten en zuigen sappen op of eigenlijk stroomt dat gewoon naar binnen in de luis vanwege de druk op de sapstroom van de plant. Als het een gunstige plek is hoeft de luis maar een keer te prikken en kan daar dan blijven zitten. In het plantensap zitten de bouwstoffen die ze nodig hebben, maar vaak een overmaat aan suikers. Die komen er aan de achterkant door de buisjes weer uit. Met het steken kunnen ook plantvirussen worden overgebracht. Als er veel luizen zijn kan een plant minder goed groeien, ook komt bladvervorming voor. Als de bladeren kleverig worden van de honingdauw, daar kan dan weer schimmel op groeien, zoals de zwarte roetdauw.
De honingdauw is geliefd voedsel voor wespen, bijen en mieren. Mieren gaan zelfs zo ver dat ze de luizen verdedigen tegen belagers, ze wegbrengen naar nieuwe gunstige plantdelen en soms zelfs vleugels afbijten om ze op de plant te houden. Luizen worden graag gegeten door vogels, vooral door merels, mezen en andere kleine soorten en tal van insecten en / of hun larven: lieveheersbeestjes, gaasvliegen, kevers, oorwormen, zweefvliegen, wantsen en roofvliegen. Ook kennen ze een aantal parasieten die hun eitje in een luis leggen. Als verdediging kunnen ze een vieze wasachtige stof afscheiden.
Een mooi verhaal van een biologische rozenkweker: hij ziet graag luizen op zijn rozen! Rond het perceel waar hij rozen kweekt staat een variatie aan kruiden en struiken. Deze huisvesten de dieren die graag luizen eten, lieveheersbeestjes en gaasvliegen bijvoorbeeld. Deze leggen hun eitjes bij de luizen, hun larven gaan op luizenjacht maar als ze nog klein zijn eten ze ook trips en witte vlieg. Ook deze diertjes belagen de rozen, maar met gangbare bestrijding bereik je deze niet omdat ze aan onderkant van het blad zitten.
Zorg voor variatie in de tuin, zie ook het verhaal van de rozenkweker. Of zet naast planten waar luizen graag op zitten soorten die sterk geuren. Bladluizen houden niet van bijvoorbeeld lavendel, bonenkruid, dille, salie, hysop, uien en knoflook. Oost-Indische kers trekt juist bladluizen aan, deze gaan dan hopelijk niet op de rozen zitten. Afspoelen met water kan ook. Andere middelen zijn vaak niet alleen schadelijk voor luizen en doen uiteindelijk meer kwaad dan goed.
Mieren
Zodra de lente begint en de grond weer opwarmt komen de mieren in beeld. Ze kruipen uit spleten en gaan meteen op zoek naar zoete lekkernijen.
Lees meer
Zorgeloos op het gazon liggen tijdens een warme zomerdag is zalig, tenzij er een mierennest in de buurt is. Mieren kom je overal ter wereld tegen, ze vormen een zeer grote diergroep waarvan er al 12000 soorten gekend zijn. Ze behoren tot de orde van vliesvleugeligen en stammen af van gravende wespensoorten, dit is merkbaar aan hun bouw. Het lichaam is verdeeld in 3 delen en ze bezitten 3 paar poten. Het zijn kleine maar ijverige tuindieren met 2 ogen, 2 sterke kaken en ze ruiken en voelen prima met hun voelsprieten, een onmisbaar zintuig. INTELLIGENTE NESTBOUWERS Ooit al een zwerm vliegende mieren gezien? Dat zijn mannetjesmieren uit verschillende nesten op zoek naar een vrouwtje om te bevruchten. Na deze ‘bruidsvlucht’ gaat een bevrucht vrouwtje al vliegend op zoek naar een nieuwe nestelplaats waar de andere mieren haar slaven zullen worden en zij koningin, zo vormen deze sociale insecten een nieuwe kolonie. Een mierennest kom je op alle mogelijke plaatsen tegen, onder de grond, in holle bomen, tussen terrastegels of asfalt en zelfs in bloembakken, deze plekken warmen snel op door zonnestralen en daar houden mieren van. In de leefgemeenschap van een mierennest zijn alle taken strikt verdeeld onder de mieren. Eén groep mieren zoekt boven de grond naar voedsel en een andere groep blijft in het nest bij de mierenkoningin om de eieren te verzorgen. Wanneer de mieren vanuit het nest vertrekken op zoek naar voedsel, laten ze een geurspoor van feromonen achter om de weg naar het nest vlot terug te vinden. Mieren zijn voortdurend in beweging. Zo ijverig als een mier, is dan ook een zeer passende uitdrukking die zoveel wil zeggen als: heel hard werken. MIERENBROODJE Sommige planten bezitten een aanhangsel aan hun zaden of vruchten, waar de mieren verzot op zijn. Dit uitgroeisel heet mierenbroodje of elaiosoom en is een geniale manier van de plant om zijn zaden verder te verspreiden dan hij zelf kan. Dit mierenbroodje bevat olie en is rijk aan koolhydraten. De mieren nemen het zaad mee naar hun nest maar onderweg verliezen ze soms al het zaad, dan brengen ze enkel het mierenbroodje mee hun nest binnen en geven het aan de mierenlarven. Wanneer het zaad samen met het mierenbroodje binnengebracht wordt, verwijderen ze het zaad later uit hun nest. Enkele planten die een mierenbroodje aan hun zaden of vruchten hebben: MIERENETEN Op het menu van mieren staan zoete lekkernijen. Ze grijpen elke kans om mierzoete etenswaren naar hun nest te brengen en dan vinden wij een mierenspoor, van op onze keukenkast tot aan de buitendeur. Ook in de natuur vinden ze hun favoriete voedselbronnen. Zo leven sommige mieren in symbiose met bladluizen omwille van het fel begeerde honingdauw, een vier-sterrenmaaltijd voor mieren. Zij beschermen de bladluis tegen vijanden zoals de lieveheersbeestjes en zuigen de nectarachtige vloeistof op die wordt afgescheiden door de blad- of schildluizen. Deze laatste zuigen sap uit de planten en geven het teveel aan suikers in vloeibare vorm af aan de hongerige mieren. Sommige mieren nemen bladluizen in dienst en nemen ze mee naar het nest, daar gaan ze aan de slag als zeer loyaal personeelslid. Mieren beschermen bladluizen tegen vijanden en krijgen een zoete honingdauw als beloning. BESTRIJDEN Mieren volledig verbannen uit je tuin is onmogelijk en ook onnodig omdat mieren ook nuttige tuindieren zijn die afval en plantenresten opruimen. Mieren houden van tuinen maar niet van alle planten die er in staan; ze hebben een grote afkeer van sommige geuren en aroma’s. Zet volgende planten op plaatsen die je absoluut miervrij wenst te houden of strooi hun bladeren bij het nest om ze te verdrijven: Allemaal sterk geurende planten die de mieren op een afstand houden. Er bestaan ook gifvrije bestrijdingsmiddelen op basis van ui of knoflook, ze brengen de mieren in verstrooiing waardoor ze hun weg van het nest naar het voedsel niet meer terug vinden en verdwalen. De mieren in het nest krijgen geen voedsel meer en uiteindelijk sterft het mierennest uit. Je kunt ook zelf een aftreksel maken van uien- of knoflooksap en dit over het nest gieten. Of strooi knoflookpoeder, gebroken eierschalen, kruidnagel of rode peper bij het nest. Volgende methode is wel milieuvriendelijk: vul bloempotten met grond en zet ze omgekeerd bovenop een nest. Binnen 14 dagen hebben de mieren hierin hun nest gemaakt en dus ook hun eitjes gelegd. Neem de potten weg en gooi ze leeg in het kippenhok, die zullen je zeer dankbaar zijn.
De zwarte wegmier
HERKENNING VOORKOMEN LEVEN SAMENLEVEN EN BEDREIGINGEN Heeft u (zwarte weg)mieren gezien? Maak een foto en meld deze op waarneming.nl of als u zelf geen account hebt op de site van de KNNV via deze link Dit artikel van Anna Kreffer verscheen eerder op Het insect van de maand van de KNNV, daar kunt u eventueel ook reageren. EIGEN ERVARING
Het is zomer en in de middag had ik siroop geknoeid op een tafeltje naast mijn bed. Ik zal zeven of acht jaar zijn geweest, mijn slaapkamer bevond zich driehoog achter (echt waar). Het raam stond nog open, het tafeltje stond ook vlakbij het open raam. Ik werd wakker en zag een stroom van mieren, rijen dik, af en aan lopen naar de siroopknoeiplek. Met vele honderden, door het open raam, langs de muur, naar de tuin van de buurvrouw, drie verdiepingen lager. Lees meer
De zwarte wegmier (Lasius niger) is een heel veel voorkomende mier, die in de zomer ook huizen intrekt op zoek naar voedsel. Mieren behoren met bijen en wespen tot de vliesvleugeligen. Vanwege hun ondergrondse leefwijze zijn de vleugels lastig en dus afwezig, behalve bij de zogenaamde bruidsvluchten. Wegmieren behoren tot de schubmieren, tussen het achterlijf en het borststuk zit een schubachtig lichaamsdeel. De groep schubmieren waar de wegmier toe behoort, hebben een relatief brede kop, breed borststuk en korte poten. Voor andere kenmerken is een determinatietabel en een microscoop nodig, dat laat ik hier verder buiten beschouwing. De zwarte wegmier en de humusmier lijken heel veel op elkaar, maar humusmieren leven in (dood) plantaardig materiaal, zoals compost, terwijl wegmieren hun nest meest in zand maken.
De zwarte wegmier (ook wel tuinmier) is de meest algemene mier in Nederland. Overal waar mensen de grond bewerken komen ze voor: tuinen, straten, paden, sportvelden, parken, daken, begraafplaatsen, werkelijk overal zijn ze te vinden. Van oorsprong is de zwarte wegmier een pioniersoort. Ze komen voor in gebieden waar de bodem van nature in beweging is, zoals stuifzanden. De wegmier is de enige soort mier in ons land die er niet echt om lijkt te geven als het nest verstoord wordt. In de voedselarme pionier-omstandigheden zijn ze opportunistisch, ze eten alles wat eetbaat is. Verkenner-mieren zijn de hele dag op pad om nieuwe voedselbronnen te ontdekken. De plek die het meest oplevert, wordt daarna massaal bezocht, vuilnisbak, composthoop, luizen op de rozen, voorraadkastjes…en dus ook geknoeide siroop ergens bovenin een huis.Een kolonie kan bestaan uit een paar honderd mieren, afhankelijk van de ruimte voor het nest, maar het kunnen er in gunstige omstandigheden ook duizenden zijn.
Mieren zijn sociale dieren, één mier is geen mier, deze kan niet bestaan, ze maken deel uit van een volk. De koningin is de grootste mier, zij houdt het volk in stand. Zij zorgt voor nieuwe generaties en groei van haar kolonie. Een geslachtsrijp vrouwtje (prinses) vliegt bij een goede temperatuur uit op bruidsvlucht. Bij de zwarte wegmier is dat vaak in juli of augustus. In die tijd zijn er ook mannen met vleugels, die vliegen mee, maar zijn veel kleiner. Ze maken kennis in de lucht, paren gebeurd meest op de grond. Mieren maken gebruik van geurstoffen om elkaar te herkennen. Na het paren is de prinses een koningin en werpt of bijt ze haar vleugels af. De mannen sterven al snel, met een beetje geluk na het paren. Eenmaal bevrucht is de koningin op zoek naar een nest om over te nemen of start ze een nieuwe kolonie. Bij het overnemen wordt de oude koningin door gemaakt. Soms nemen meerdere koninginnen een nest over, maar uiteindelijk blijft er maar een over. Zij heeft voldoende zaadcellen verzameld voor de rest van haar leven. Deze worden opgeslagen in een zaadkamertje waarvan ze het ‘deurtje’ open of dicht kan doen. De eerste eitjes verzorgt een koningin zelf of als ze in een ander nest komt helpen anderen haar. Als er werksters genoeg zijn ( kleine vrouwelijke mieren) legt zich toe op alleen maar eieren leggen, van de lente tot de herfst, ondertussen wordt ze gevoed door de werksters. Jonge werksters helpen met voeden en verzorgen van de larven, oudere mieren mogen op pad om voedsel te verzamelen. Verkenners zoeken voedselbronnen en als die gevonden zijn worden heel veel mieren naar die plek gestuurd.
Er zijn ook mieren die als taak hebben het nest te verdedigen tegen indringers en andere mieren.
Als de juiste tijd gekomen is in de zomer legt de koningin onbevruchte eitjes, daaruit zullen de mannen komen. Sommige larven krijgen extra voedsel dat worden de nieuwe prinsessen, de mannen blijven veel kleiner dan de prinsessen. Mannen en prinsessen hebben ook vleugels. Enkele dagen voor het uitvliegen worden de poppen al aan de oppervlakte van het nest gebracht.
Tussen de stoeptegels zie je dat vaak aanextra zand hoopjes. Op warme avond komen de poppen allemaal tegelijk uit, velen vliegen de lucht in, daar ontstaan de nieuwe koninginnen.
Mieren overwinteren in het nest, ze gaan niet dood. Werksters kunnen drie jaar worden, koninginnen wel tien jaar of meer.
De grootste concurrenten rond het huis zijn de andere mieren als de gele weidemier. Diertjes die je ook kan tegenkomen in wegmiernesten zijn de mierpissebed (blind en wit) en de mierenspringstaart (ook blind en wit).De mieren worden graag gegeten door spechten en padden.In de tijd van de bruidsvluchten hangen er nog vele andere vogels in de lucht om ze op te vangen, zoals zwaluwen en zelfs meeuwen. Mieren zijn vaak te vinden in de buurt van luizen. Ze zijn dol op de zoetestof die luizen afscheiden. Mieren verdedigen de luizen tegen predators als gaasvlieg larven en lieveheersbeestjes en hun larven. Vleugelloze luizen worden ook wel naar een betere plek op de plant of boom gebracht door de mieren.
De steekmug In Nederland zijn verschillende steekmuggen actief, waarvan vooral twee soorten ons binnenshuis bezighouden. De muggen zijn nachtactief, bij licht zoeken ze een stil plekje op om te rusten, daarom zie je ze vaak niet als je in de nacht het licht weer aandoet. In de avond de ramen open met licht uit, houdt de muggen niet buiten, een hor helpt wel. Muggen komen af op geur en warmte, ze ruiken met de antennen, deze hebben vele haartjes en andere receptoren waarmee geurstoffen worden waargenomen. De lucht die we uitademen bevat koolstofdioxide, dat ruiken muggen op zeker 30 meter afstand. Ze komen dan ook eerst op ons hoofd af en kunnen wij ze zo goed horen. Ons lichaam geeft honderden geurstoffen of feromonen af, eenmaal dichtbij gaan ze op die andere stoffen en warmte af. Die geuren verschillen van mens tot mens, dat verklaart dat jij de gebeten hond kan zijn en je huisgenoten niet. STEKEN IS EIGENLIJK BIJTEN PARTNER NIEUWE MUGGEN ECOLOGIE Muggen vormen samen met vliegen de orde van de diptera, twee-vleugeligen. Beide hebben maar één paar vliegvleugels, het andere paar is verworden tot een soort stuurknuppeltje, de halters. Bij een grote soort als een langpootmug kun je dat heel goed zien. Muggen en vliegen verschillen van elkaar door de antennen, bij vliegen zijn deze altijd kort (driedelig), bij de mug veel langer. Van de 25 families onder de muggen, zijn er slechts drie die bloed nodig hebben en daar weer een klein deel van neemt mensenbloed. Niet nodig dus om alles wat een beetje op een mug lijkt dood te klappen. HUISMUGGEN Heeft u een mug gezien? Meld deze op waarneming.nl of als u zelf geen account hebt op de site van de KNNV via deze link Dit artikel van Anna Kreffer verscheen eerder op Het insect van de maand van de KNNV, daar kunt u eventueel ook reageren. Mmmmmmmmmmmm, wil je net gaan slapen na een zomerse dag, hoor je een mug. Velen kunnen dan niet gewoon inslapen door het gezoem, het geluid is te zeer verbonden met vervelende, jeukende bulten de volgende dag. Licht aan, op muggenjacht, vaak vergeefs, het licht is nog niet uit of daar is het zoemen weer. Lees meer
We noemen deze muggen steekmug, maar bijtmug dekt de lading beter. Muggen gebruiken hun monddelen om bloed of nectar te zuigen, een angel om te steken hebben ze niet. Bloed hebben alleen de vrouwen nodig om hun eitjes te ontwikkelen, mannen bijten niet, maar nemen wel nectar op voor energie.
Steekmuggen hebben een lange, naar voren wijzende zuigsnuit die uit verschillende onderdelen bestaat. De kaken en lippen van de mug zijn ontwikkeld tot een stekend en zuigend orgaan. De snuit is een holle buis met een soort injectienaalden, een boor, een spuit en een zuiger. Met de boor prikt ze door onze huid, een t-shirt of hemd eroverheen maakt de mug niet uit. We voelen die prik niet tenzij er toevallig ook een zenuw wordt geraakt. Onderaan zitten zintuigen die aangeven als een bloedvat is gevonden. Dan wordt via een ander deel antistollingmiddel ingespoten, dat veroorzaakt later de jeuk. Via het derde deel wordt het behulp van spierpompjes in de kop, bloed opgezogen.
Zoemen doen muggen niet als waarschuwing, dat is evolutionair gezien natuurlijk ook geen handige eigenschap. Ze zoemen uit liefde, de vrouwen willen bevrucht worden. In het donker zien ze elkaar niet zo goed, dus laten ze elkaar met gezoem weten dat ze er zijn. Elke muggensoort zoemt met een eigen frequentie, zo horen ze wie geschikte partners zijn.
Eitjes legt de moedermug in stilstaand of zwakstromend water. Een restje water in een gieter of regengoot, een onderzetter voor potplanten, de regenton, het is de moeder al gauw goed genoeg. Zoek bij overlast van muggen eerst die vergeten waterrestjes op en kiep ze weg. Een beetje olie of afwas in de regenton zorgt ervoor dat muggenlarven geen luchtje kunnen scheppen aan het oppervlak. In een gezonde vijver leven genoeg dieren die muggenlarven eten. Er worden een tiental tot honderden eitjes afgezet. De larven filteren algen en andere kleine organismen uit het water om te groeien. Met het uiteinde van het achterlijf hangen ze aan het oppervlak van het water om zuurstof op te nemen, bij gevaar laten ze zich kronkelend naar de diepte zakken. Er kunnen meerdere generaties in één jaar zijn.
Voor ons zijn deze muggen lastig maar ze worden graag gegeten door vele dieren, als larve in het water door kikkers, padden en hun larven, larven van libellen, kevers en hun larven, vissen. Volwassen muggen staan op het menu van onder andere vogels en vleermuizen.
In huis zijn vooral twee soorten steekmug te vinden, Culex pipiens pipiens en de Culex pipiens molestus. De eerstgenoemde gaat in winterrust, maar de molestus is het hele jaar actief. Ze hebben verschillende voorkeuren hebben. De molestus houdt van zoogdieren, zoals mensen. De andere vooral van vogels, maar neemt heel af en toe ook mensenbloed. Deze soorten kunen kruizen en hun nakomelingen hebben voorkeur voor zoogdier of vogel, virussen kunnen op die manier makkelijker worden overgebracht. Steekmuggen kunnen met de virussen ziektes overbrengen, vooral zuidelijke soorten zijn berucht. Door import van uitheemse waar en klimaatverandering komen deze soorten ook onze kant op.
De ruwe pissebed
Dit ‘insect’ is geen insect maar een kreeft, de ruwe pissebed.
Het is nog koud in februari en er zijn niet zo heel veel insecten te zien. Pissebedden zijn nu overal te vinden, ook een van de kleine dieren, ook een geleedpotige net als insecten, maar verder heeft deze soort weinig gemeen met insecten.
Lees meer
EIGEN ERVARING Het hele jaar door, onder elke steen, boomstam, bloempot of hoopje bladeren zijn ze te vinden. Elk vochtig plekje is een mogelijke woonplaats voor pissebedden. Als kind maakten we huisjes voor lieveheersbeestjes en pissebedden, met de omtrek van kamers van steentjes en takjes. Helaas wilden ze er niet graag wonen en maakten dat ze wegkwamen. HERKENNING KREEFTJE LEVEN ROL IN DE ECOLOGIE SOORTEN Dit artikel van Anna Kreffer verscheen eerder op Het insect van de maand van de KNNV, daar kunt u eventueel ook reageren.
De ruwe of gewone pissebed (Porcellio scaber) is de meest algemene soort van Nederland. Ze worden 9 tot 13,5 mm groot. De kleur is grijs, soms wat lichter aan de rand. Ook een oranje of geelgroene grondkleur met grijze vlekjes komt voor. Het diertje voelt ruw aan door de vele kleine bobbeltjes op het lichaam.Omdat pissebedden geen insecten zijn, hier iets meer over de soort. Pissebedden behoren tot de geleedpotigen, net als insecten, maar zijn kreeftachtigen, dieren met een hard pantser. Onder deze stam valt de orde van pissebedden, de ruwe pissebed hoort bij de land-pissebedden. Ze bestaan ze, net als insecten, uit drie delen, kop, borststuk en achterlijf. Ze hebben antennen (met een oranje eerste leedje) en ogen (niet alle soorten), een groepje ocelli, deze zijn dus eenvoudiger dan insectenogen. Het borststuk heeft zeven segmenten, elk met één paar poten, 14 pootjes in totaal, in plaats van zes bij insecten. Het achterlijf heeft zes segmenten, vaak met aanhangsels waarmee de soorten te onderscheiden zijn. Via de aanhangels worden overtollige stoffen verwijderd. Op eerste zicht lijkt borststuk en achterlijf een geheel, het pantser van de pissebed. Zij kunnen, in tegenstelling tot veel familieleden, helemaal buiten het water leven, zelfs voor de voortplanting zijn ze niet afhankelijk van water. Wel hebben ze een vochtige omgeving nodig. Zuurstof nemen ze op via de uitwendige longen, een soort kieuwen, die te vinden zijn aan de onderkant van het achterlijf.
Pissebedden eten dood organisch materiaal, zoals afgevallen bladeren en dode planten. Ze verwerken het materiaal tot kleine stukjes. Bacteriën zorgen voor de verdere afbraak tot stoffen die opgenomen kunnen worden door planten. Soms wordt dit dieet aangevuld mest, dode dieren (ook andere pissebedden) schimmels en bacteriën. Slecht een gedeelte van dit voedsel wordt gebruikt, het grootste gedeelte wordt weer uitgescheiden. Deze poepjes zijn voedsel voor de jonge pissebedden, die daarmee meteen de juiste bacteriën binnenkrijgen. Om te groeien moeten ze vervellen, een paar dagen voor een vervelling stoppen ze met eten. Eerst vervelt het achterste gedeelte, daarna de de kop en voorste deel. Het vervellingshuidje wordt opgegeten.
Pissebedvrouwtjes paren met meerdere mannetjes, meerdere keren per jaar. Het mannetje legt zijn antennen op het vrouwtje en als zij niet weg loopt, klimt hij op haar rug. Dan beweegt hij zijn achterlijf eerst naar één van de zijden van het vrouwtje, waarna de sperma-overdracht plaatsvindt, daarna naar de andere kant. Na het paren vervelt het vrouwtje en krijgt een broedbuidel. Dit is een met vloeistof gevulde, langwerpige zak die zij met zich meedraagt. Hierin legt ze de eitjes, die na een maand uitkomen. Door de bewegingen van de kleintjes, breekt de broedbuidel open en komen de jonge dieren vrij. Ze zijn direct zelfstandig.
Pissebedden worden graag gegeten door een keur aan andere dieren, spitsmuizen, egels, vogels, padden, kikkers, kevers, wolfspinnen, hooiwagens en duizendpoten. Als verdediging kunnen pissebedden zich verweren door het uitscheiden van een smerig smakend stofje en klevende stoffen. Veel helpen lijkt dat niet te doen. Op vochtige plekken, als er veel pissebedden bij elkaar zitten kan een virus infectie plaatsvinden, deze kleurt de dieren blauw tot paars. De gekleurde dieren sterven na een paar weken, degene die ervan eet wordt ook besmet. Er zijn ook vliegen die op pissebedden parasiteren.
In Nederland komen ongeveer 40 soorten landpissebedden voor, die vaak veel op elkaar lijken. In elke tuin zijn meerdere soorten te vinden.
Wilt u ook eens proberen deze te determineren kijk op de digitale soortzoeker tuinpissebedden
Heeft u een pissebed gezien? Meld deze op waarneming.nl of als u zelf geen account hebt op de site van de KNNV via deze link
Spinnenkaart

EIGEN ERVARING HERKENNING VOORTPLANTING EN VOEDSEL VOORKOMEN EN ECOLOGIE Heeft u een strontvlieg gezien? Maak een foto en meld deze op waarneming.nl of als u zelf geen account hebt op de site van de KNNV via deze link Dit artikel van Anna Kreffer verscheen eerder op Het insect van de maand van de KNNV, daar kunt u eventueel ook reageren.
Het zijn imposante vliegen, die mannen, met lange stevige poten, ronde, rode ogen en de gouden bontmantel, maar de naam is niet zo mooi, strontvlieg. Ze vallen goed op en zitten vaak stil, zodat ze echt te bewonderen zijn. Met een beetje geluk zijn ze het hele jaar te vinden.
Lees meer
De strontvlieg (Scathophaga stercoraria) is een vlieg uit de familie van drekvliegen (Scathophagidae). Ze worden ook gele strontvlieg, mest- of drekvlieg genoemd. Ze zijn een halve tot een hele cm lang, de mannen wat groter dan de vrouwen. De mannen zijn bruingeel tot oranjegeel van kleur, de vrouwen zijn wat minder opzichtig en glanzend groen tot grijs. De mannen hebben aan buikzijde en op het bovendeel van de poten beharing. Bij mannen en vrouwen hebben de ruggen en poten lange donkere haren. De ogen zijn rood, de antennen kort en zwart, andere soorten drekvliegen hebben geen zwarte antennen. Ze hebben een steeksnuit, waarmee ze kunnen zuigen.
Strontvliegen paren in de buurt van of zelfs op de mest waar het vrouwtje haar eitjes af wil zetten. Een vrouwtje met onbevruchte eitjes komt op de geur van verse mest af. Ze wordt opgewacht door meerdere mannen, waarvan uiteindelijk één mag paren. Het vrouwtje kan 100 – 150 eitjes leggen. De witte eitjes van 1 mm hebben een soort vleugeltjes, zodat ze niet meteen in de mest weg kunnen zakken en verstikken. De maden komen snel uit en graven zich dan een weg in de mest op zoek naar hun voedsel. Ze eten niet zelf van de mest, maar andere insecten, larven en maden, die in of zelfs van de mest leven. De maden worden tot één cm lang. Ze verpoppen onder of vlak bij de mesthoop in de grond. Binnen een week komt een nieuwe strontvlieg uit de pop. Ze zijn tot laat in het jaar te zien en overwinteren als volwassen dier.
De volwassen dieren leven van nectar en af en toe een insect, vaak een andere vliegensoort, waar ze de steeksnuit insteken en dan leeg zuigen. Volwassen dieren worden twee tot vier maanden oud.
Strontvliegen komen overal voor waar mest te vinden is, ook in parken en tuinen. Nu in onze duinen Hooglanders lopen zijn ze ook daar veel te vinden. Ze komen vooral op rundermest af, misschien omdat andere mest vaak wat droger is. Zelf ken ik ze alleen van rundermest. Als je ze op andere mest hebt gezien hoor ik dat graag! Ze houden vooral van wat koeler weer. In droge zomers zie je ze veel minder.
Strontvliegen maken deel uit van de mestfauna, dieren die van en in de mest leven, vooral vliegen en kevers. De mest wordt door deze dieren snel opgeruimd en daarmee houden ze een mooie kringloop in stand. Deze fauna is erg gevoelig voor allerlei bestrijdingsmiddelen die ons vee krijgt toegediend. Mest van zulke dieren kan dan niet op een natuurlijke wijze worden opgeruimd.
Zelf worden ze gegeten door vogels en amfibieën.
Een bijzondere vijand is een schimmel, Entomophthora muscae die de vlieg parasiteert. Vlak voor de vlieg sterft gaat deze hoog in het gras of een kruid zitten in een soort paar houding. Dan komt de schimmel naar buiten door de zachte delen van het skelet, daar maakt het sporen die makkelijk aan een nieuwsgierig volgend slachtoffer kleven.
Laat het Anna weten als u een strontvlieg op andere mest dan rundermest hebt gezien.